Weerhaan

Het Grote Torenboek

maart 2007

In fragmenten als Restauratie vanuit een raam bekeken, opgenomen in

Het Grote Torenboek, restauratie van de toren in Gorinchem

 

Vanuit de ramen van mijn woonkamer kijk ik uit op de toren van Gorinchem. Ik noem altijd de toren, nooit de kerk. Het is een oude toren, de St. Janstoren. Historici kunnen er van alles over vertellen, bijvoorbeeld of dat wel de échte naam is, want daar zijn de meningen over verdeeld. De toren staat scheef zoals het een oude toren betaamt. Hoe scheef is goed te zien aan de steigers die hem insluiten. Bij de oude voordeur is een uitsparing in de steiger, een soort poort. En door deze met een loodlint gepeilde, rechte poort zie je de oude poort, heel scheef.

 

Het mooiste van de toren vind ik de asymmetrische, bovenste trans. Op de hoeken ervan prijken kleine bijtorens en één daarvan is groter dan de rest. Dat maakt de toren apart. Het past bij de robuuste maten, de verhouding lengte en omtrek is zodanig dat de toren markant is te noemen. Geen lange sierlijke spriet met opengewerkte versieringen, geen lompe afgestompte toren die wegens geldgebrek niet is afgebouwd. Deze toren getuigt van niet te hoog gegrepen ambities óf van gedegen bouw- en rekenkunde. De toren staat als het ware met beide benen op de grond.

 

Het schip van de kerk verdwijnt, vanuit mijn gezichtspunt bekeken, achter de huizenrij en heg. Verdwijnt in het niet als het ware, alleen de dakrand steekt boven de voorgrond uit en daar valt niets aan af te zien. De dakrand verraadt niet dat de kerk veel jonger is dan de toren. Pas in het volle aanzien lijken toren en kerk, hoewel aaneen gebouwd, volkomen losstaande entiteiten en totaal niet bij elkaar te passen. Zelfs de contouren van een veel ouder schip, die op het plein in klinkers ruim om het nieuwe schip zijn afgetekend, lijken de nieuwkomer wat meewarig de plaats te wijzen.

 

Hoe dan ook, de toren staat in de steigers. Het zijn heel strakke, regelmatig gebouwde stellingen met zwart bouwgaas omkleed. Van top tot teen en met een uitstraling van buitenaards niveau. De toren oogt als een hightech basic raket, vooral voor de schemering in de vroege ochtenduren, wanneer het nog donker is en de restaurateurs hun werk opstarten. Het felle licht van de bouwlampen wordt getemperd door het gaas en schijnt alleen vanaf de stellingetage waar de bouwers op dat moment werken. De lampen staren, terwijl je een zoeklicht effect verwacht, en lichten de mannen groot achter het gaas uit. Door de bewegende schaduwen op het gaas lijken het licht en alle activiteit naar binnen gericht te zijn, als in voorbereiding op een groot gebeuren. Het diepzware geluid van opstartende raketboosters klinkt echter niet op, alleen het geluid van voegschrapen is hoorbaar, alle andere ochtendgeluiden vallen weg totdat het ochtendlicht het lamplicht dooft, dan klinken alle geluiden weer als normaal.

 

Ook de haan krijgt een beurt. De haan is van de toren gehaald en tijdelijk troont alleen het kruis dat de windrichtingen wijst. Het is een oude haan en hij wordt met alle egards opgeknapt en van een nieuwe goudlaag voorzien. Met enig vertoon en breed in de plaatselijke pers uitgelicht, wordt de haan teruggezet. Om drie dagen later spoorloos te verdwijnen.

 

Waar is de haan gebleven, de stad spreekt schande. Welke vandalen zijn in staat zo’n historisch en beeldbepalend symbool te ontvreemden. Een grap zou nog te volgen zijn, een tijdelijke verplaatsing zoals met oud en nieuw gebeurt. Dan had de haan echter vroeg of laat, in alle glorie op moeten duiken en dat gebeurt niet.

 

Donkere vermoedens ruisen naarmate de tijd verstrijkt. Wat of wie heersen over de toren als alle lichten uit zijn en de werklui nog breeduit slapen. Wat zijn dat voor geluiden. Degenen die het willen kunnen het, mits voldoende inspanning betracht, echt horen. Speculaties nemen hand over hand toe. Waar is de weerhaan?

Totdat op zekere dag er een hoogwerker én een kraan naast de toren opduiken, gewoon overdag. De kraan heeft een sleeptouw, de hoogwerker een bak met mannen erin. Het touw komt richting het windkruis en de bak ook. Eén van de mannen manoeuvreert het touw om het kruis, vandalen zullen dit wel niet zijn. De kraan hijst het kruis uit zijn standaard en na veel heen en weer gesjor van kraan en mannen staat uiteindelijk de weerhaan weer op zijn windkruis op de toren.

 

De steiger wordt van bovenaf afgebroken tot halverwege de toren. Geen onbevoegde zal, zonder uitzonderlijk halsbrekende toeren te moeten wagen, de haan ooit nog kunnen bereiken. De volgende dag meldt het Huis aan Huisblad droog dat vandalen de haan bij hun poging tot ontvreemding hadden laten vallen, van de lafbekken geen spoor. De haan, behoorlijk beschadigd, was meteen voor herstelwerk afgevoerd.

 

Sinds de wethouder de weerhaan voor de tweede keer terugplaatste en de steiger als een afgezakte broek halverwege de toren hangt, is het ’s ochtends al lang licht wanneer de werkers starten. Van bevreemdend licht of geluid is totaal geen sprake meer. Alleen de grote voordeur hangt nog steeds wonderschoon schuin in de poort van de steiger.